Beekbergerwald
Et Beekbergerwald is 'n verdwenen brukbos in de Neaderlandse provinsie Gelderlaand, elegen tüsken Apeldoorne en et dorp Klarenbeek. Et werd in 1871 ontgonnen en geldt as et lätste Neaderlandse urwald. De Vereniging Natuurmonumenten probeert et wald döär natuurontwikkeling ny leaven in te blåzen, ünder andere döär et ankopen van gronden en et laten ontstån van ny muraswald in et weidegebeed ten westen van snelweg A50. Ten noarden van disse 'nye natuur' ligt et landbouwgebeed Beekbergsebroek det vöär de ontginning tot et wald ereakend werd.
Foto's: Et Beekbergerwald in 2009
[bewark | bronkode bewarken]Romantiske en floristiske beskryvingen
[bewark | bronkode bewarken]"Het Woud" was vöär syn undergang slim bekend by reisigers en floristen. In et Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (Van der Aa, 1840) is te leasen:
"Dit bosch is een der merkwaardigste bosschen van ons Vaderland en misschien het eenig natuurwoud, waar nooit in geplant is of wordt. De plantengroei is er zo weelderig als ergens in ons geheele land. Het bestaat meest uit elzenbomen, die zich zelven zaaien, en soms wel een hoogte van 20 ellen bereiken. Voorts ziet men er de schoonste essen en eikenbomen, heesters van de vreemdste soort en wilde bloemen. De zwarte bezie, de framboos, de braam- en de boschbes vindt men er in overvloed. Ook nestelen er goudvinken en nachtegalen; terwijl er eenige hoge terpen, horsten genaamd, in gevonden worden, waarvan de hoogste eenige oudheden opgeleverd heeft, die waardig zijn verder nagespeurd te worden. Wegens de weeken, moerassigen grond, kan uit dit bosch niet dan bij sterke vorst gehaald worden, en is het slechts bij drooge zomers te begaan. Het is 156 bunder, 16 vierk. roeden, 20 v. ellen groot, en behoort aan de eigenaars der Ugchelse mark onder Beekbergen."
Van der Aa hef neet gelyk as et gåt umme de eygendom. Et gebeed was van de Liedermark. Wieters wurd er in et gebeed op de hogere deylen van et wald eplant, der werd ekapt en sölfs espit.
Neet lange nå eum gingen O.G. Heldring en R.H. Graadt Jonckers når et wald. Eur gids was 'n olde jager van 80 tot 90 jåre old med 'n pak an van hertenleder. Se komt an by 'n plek wår gehakt wurd en se bekykt machtig mooie essen van 80 voet hoge. By de kap wurd ouk feest evierd, der bint vuren anestoken wår lüde umhenne sit, 'n köke en süptavvel ståt klår. "Hier nestelt raaf, reiger, roerdomp, ijsvogeltje en nachtegaal". Se komt an by de Grote Horst, en sint weyr up vaste grond. De horst is begröid med eiken, dee der bint eplant. "...bij die gelegenheid ik weet niet wat wondere potten en ijzeren ketenen uit den grond gehaald".
An de rand van et Wald stån kolenbrandershutten. Elk jår wurden der völle mijten afvalholt verstookt in holtskoolmeilers.
J.H. Molkenboer skrev in 1847 det et Wald neet meyr etsölfde is. Jüüst de südkante nümt he det et beyld verandert is. Wår de grond vrogger tüsken de ekapte elsenbodem swart en neet begröid was, is disse nu bedekt med 'n dichte grüün grastapijt. De grond is hoge en dröge eworden, et lyk ja wal 'n heide.
"...bij den herberg de Kar, den binnenweg naar de heide inslaande..., ziet men het woud voor zich liggen en zoude meenen een mastbos te naderen; zoodat men hetzelve bereikt hebbende en niet dan elzenstammen vindende, eerst na herhaalde overtuiging gelooven kan, dat deze boomsoort aldaar werkelijk die hoogte en dien omvang van stammen erlangt heeft, welke in de verte tot bedrieglijke verwisseling aanleiding gegeven heeft. Het dichte bladgewelf belet den plantengroei tusschen deze boomen welke daarenboven in den moerassigen en meestal onder water staanden bodem geen gunstige omstandigheid vindt." |
De bekende natuurbeheyrder en vegetasiedeskundige Victor Westhoff skrev in 1956, in 'n gedenkböke van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten med den titel Vijftig jaar natuurbescherming in Nederland, 'n good öäverzichtsartikel med de volgende slotwöärden:
"Wanneer men de historie van de ondergang van het Beekbergerwoud nagaat, treft het, dat er zich onder alle stemmen van zijn bewonderaars nauwelijks één verhief, die voor zijn behoud pleitte of zelfs maar zijn ondergang betreurde. Men leefde toen blijkbaar nog in de ban van de gedachte, dat de strijd tegen de wildernis de eerste plicht was van een beschaafd volk. Maar die éne stem heeft toch gesproken, en daarbij het begrip Natuurmonument in onze taal ingevoerd: de stem van F.W. van Eeden in 1886: "Dit bosch had als monument van de voormalige natuur van ons land niet minder waarde dan oude gebouwen voor de geschiedenis der vaderlandsche kunst, en het redden van zulke merkwaardige plekjes uit sloopershanden moest aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen worden opgedragen."